Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], En zij [31]maakten hun hart [32][als] een diamant, opdat zij niet hoorden [33]de wet en de woorden, die de HEERE der heirscharen zond [34]in Zijn Geest, door den dienst der vorige profeten, waaruit ontstaan is een grote toorn van den HEERE der heirscharen. 31. Hebr. stelden, zetteden. 32. Dat is, gans hard en wederspannig. Verg. Jes.48:4; Ezech.11:19, en Ezech.36:26. Hebr. als een duurachtigen [steen]. Zie de aantekening bij Jer.17:1. 33. Te weten, de wet des Heeren. 34. Hieruit blijkt dat zij wederspannig geweest zijn, niet zozeer tegen de profeten als tegen den Geest Gods, die in en door de profeten sprak.